Naar Oostland wil ik varen
Daar woont er mijn zoete lief
Over bergen en over dalen
schier over die heiden
Daar woont er mijn zoete lief
Al voor mijn zoeteliefs deurtje
daar staan twee boompjes klein
den een draagt nooten van muskaten
schier over der heiden
den anderen draagt nagelen fijn
de nooten zijn zoo ronde
kruidnagelen ruiken zoo zoet
ik meende dat mij vrijdde een ruiter
schier over der heiden
nou is het een arme bloed
hij nam ze bij der handen
bij haar sneeuwwitte hand
hij leidde ze alzoo verre
schier over der heiden
daar zij een bedje vand
daar lagen zij twee verborgen
die lieve lange nacht
van den avond tot den morgen
schier over der heiden
tot scheender den lichten dag
Text und Musik: Verfasser unbekannt
in Deutscher Liederhort II (1893, Nr. 407 „Die Fahrt zur Liebsten“)